Bio
Een ondernemend meisje
Het is 1964, begin maart. De anticonceptiepil is zojuist geïntroduceerd, The Beatles breken internationaal door met ‘I want to hold your hand’ en in Amsterdam staat Provo in de startblokken. In Hengelo, de in zichzelf gekeerde metaalstad in Twente, blijft ogenschijnlijk alles bij het oude. Maar bij de jeugd borrelt en gist het onderhuids. In de fietsenkelder van scholengemeenschap De Bataafse Kamp wordt stiekem gerookt. En tijdens het kerstbal stimuleert de aanwezigheid van de mistletoe leerlingen tot ongegeneerde vrijpartijen van Caribische signatuur. De directeur neemt maatregelen: de maretak is voortaan verleden tijd. De school laat niet met zich spotten.
In die krampachtige constellatie verschijnt ‘Ik Jan Cremer’. Op het schoolplein piekt de Cremerkoorts. ‘Het schijnt een héél smerig boek te zijn’ weet een pubermeisje gekleed in een brave plooirok met Schotse ruit. ‘En die viespeuk, die Jan Cremer, komt notabene uit Enschede.’ In de schelmenroman, melden ingewijden, krijgt de lezer een spoedcursus schuttingtaal voorgeschoteld in combinatie met een royale dosis vunzige seks. En al die avonturen, opgetekend door een 23-jarige lefgozer, zijn ook nog eens grotendeels autobiografisch. Daar moeten wij het fijne van weten, maar hoe?
Wie het plan heeft bedacht weet ik niet meer, maar samen met een gewiekste vriendin besluiten we ons karige zakgeld bijeen te sprokkelen en de bestseller te kopen. Het idee lijkt briljant: eerst besnuffelen we het egodocument zelf om het vervolgens per dag te verhuren aan hongerige medeleerlingen. Ik herinner me de nerveuse gang naar de boekwinkel. De argwanende blik van de verkoper, die we moedig trotseren.
Die avond ga ik vroeg naar bed. Met een zaklamp onder de deken begin ik aan mijn nachtelijke karwei. Windt de lectuur me op? Nauwelijks, voor zover ik me herinner. De in gespierde mannentaal verpakte seksscènes ondermijnen de potentieel erotische lading. En de stuitende manier waarop de hoofdpersoon met ‘lekkere wijven’ en ‘hete meiden’ omgaat, irriteert, maakt me kwaad. Het is vooral de drang naar vrijheid die ik herken en waardeer. Die intrinsieke behoefte om te ontsnappen uit die benauwde Twentse kooi, uit dat pantser van benepen fatsoen.
De volgende dag mag mijn vriendin zich laven aan het rauwe Cremer-proza. Daarna is het zover: wij betreden het schoolplein met ons pornografische goudmijntje, dat uiteraard onschuldig is gekaft. We maken wachtlijsten, innen het geld – ik meen dat de dagprijs één gulden bedroeg, goed voor vier zakken patat – en zijn populairder dan ooit. In een mum van tijd hebben we genoeg in kas om een tweede exemplaar aan te schaffen. Al met al hebben wij leuk verdiend met onze handel. En, niet onbelangrijk voor het broze puber-ego, wij zijn maandenlang dé helden van de school.