Bio
Cadeau uit het verleden
Twee mensen liggen samen in het duister. In een bed dat veilig zou moeten zijn, onder zware dekens
die onheil buiten zouden moeten houden. Een baken van intimiteit. Toch? Ik ben een van die twee
en denk aan een gedicht van Philip Larkin: Talking in bed. Het is precies zo: allebei klaarwakker, en
zwijgend omdat het steeds moeilijker wordt woorden te vinden die at once true and kind / or not
untrue and not unkind zijn. De twintig centimeters die ons scheiden voelen onoverbrugbaar.
‘Ik heb het idee dat je niet meer wil’, fluister ik het donker in. ‘Je geeft me het gevoel dat je me niet
meer leuk vindt.’ Even is het stil, dan klinkt zijn antwoord, zacht en keihard: ‘Klopt. Ik wil niet meer. Ik
vind je niet meer leuk.’ Zelden was hij zo helder en ik weet dat hij het meent. Ik moet huilen, verkas
naar de bank – voor het eerst in de vierenhalf jaar dat we samen zijn. Samen wáren, want hier kom je
niet van terug natuurlijk. Ik geloof hem op zijn woord en ben woest. Razend omdat hij zo laf is. Dat hij
het zomaar opgeeft. Dat híj weg wil en dat ík degene ben die Het Gesprek moet aanslingeren. Of nou
ja, de minimale woordenwisseling die daarvoor moet doorgaan... De volgende dag haalt hij zijn
spullen uit ons huis, dat nu weer alleen van mij is. Van vrienden begrijp ik dat hij nog geen week later
bij zijn nieuwe liefde woont. Ik ben vervangen en voel me ook zo. Het huilen stopt snel, maar drie
maanden later ben ik nog altijd verongelijkt. Bitter. Het past me niet.
En dan krijg ik een cadeautje, uit het verleden nota bene. Vijf jaar daarvoor nam ik samen met mijn
zus een video op: waar sta je nu in je leven, hoe voel je je, wat gaat goed, wat niet, wat wil je voor de
toekomst? Nu is het tijd om ‘m terug te kijken. Ik start de film met een steen in mijn maag: het is
confronterend om te zien hoe gelukkig ik toen was - en hoe zuur nu. Maar dan komt een vraag
waarvan ik was vergeten dat mijn zus ‘m gesteld had. ‘Ben je verliefd?’ vraagt ze van achter de
camera, over mijn dan kersverse vriend. ‘Ja, ik denk het wel’, antwoordt mijn jongere zelf. ‘En denk je
dat je over vijf jaar nog samen met hem bent?’ wil mijn zus weten. Ik kijk recht de lens in, dan weer
even weg, en weer naar de lens. Koeltjes: ‘Nee, ik denk het niet eigenlijk.’
De steen verdwijnt, het zuur lost op. Nog nooit ben ik zo’n grote troost voor mezelf geweest.