Vluchten zonder angst

October 7, 2015
October 7, 2015 Theo Brainin

Vluchten zonder angst

Vluchten zonder angst

Het verhaal van mevrouw Kersten

Vier-en-half jaar was ik toen de Duitsers binnenvielen. Ons gezin woonde in Bergen, Noord Limburg, waar ze in rubberboten de Maas overstaken om Brabant in te komen. Ik was nog maar een klein meisje en kende nog geen gevaar.

Bommenscherven

Aan het geluid dat de bommen maakten, hoorde je waar deze terecht zouden komen. Eerst was er een harde knal, gevolgd door een fluitend suizen. ‘Die gaat over’ zeiden we dan, als hij aan de andere kant van de Maas zou komen. Als hij meer flodderde, wisten we dat hij dichterbij zou landen.

Mijn buurmeisje en ik speelden buiten toen er weer een nieuwe aanval was. We renden te laat naar de schuilkelder en de bom viel vlak bij ons. Mijn verwonding was gelukkig klein, maar een scherf sloeg wel een stuk uit mijn arm. Door de angst had ik niets door, voelde geen pijn. Wel was ik op straat gevallen. Een Duitse soldaat kwam naar me toe en wilde me meenemen, maar de buurman van een paar deuren verderop zag het gebeuren en rende naar ons toe. Hij schreeuwde woedend: ‘Wil je die ook al van ons afnemen?’ en griste me uit zijn armen. Hij bracht me naar een kelder waar de vrouw van de buurman net aan het bevallen was. De dokter die het kind ter wereld hielp, verbond ook mijn arm.

Ook een ander moment staat me nog heel helder voor de geest. Twee jonge meisjes waren boodschappen aan het doen bij de bakker om de hoek van ons huis toen het schieten begon. De een was doorgelopen, maar de ander was bang en ging bij ons thuis achter de muur staan. Voor de deur hadden we een granieten stoep, waar de bom op viel. De stoep was nauwelijks beschadigd, maar de muur was in brokken. Het bange meisje vonden we op een verhoging van brokken op de grond. Haar hele romp was opengescheurd en bloed droop van het bergje naar beneden.

Vechten voor de FührerVluchten zonder Angst _Leven in bezet Nederland_Story Terrace_Wij schrijven uw biografie

Bij ons thuis werden Duitse jongens gelegerd die in de loopgraven bij de Maas zaten. Het waren steeds weer anderen. Op de begane grond zaten de soldaten, die sliepen op stro en dekens. Onze slaapkamers moesten we afstaan aan de hogere officieren. Het voordeel van soldaten in huis was dat ze altijd eten meekregen dat ook met ons gedeeld werd. Ze spanden een geit voor een wagen en haalden daarmee voedsel op. Die geit is uiteindelijk opgegeten toen hij door een bomscherf dodelijk verwond werd.

Sommige van de soldaten waren nog maar achttien, negentien jaar. Die zaten dan te huilen: ‘Ik wil naar mijn moeder.’ Ze wilden helemaal niet vechten, hadden deze oorlog ook niet gewild, zeiden ze. Soms kwamen ze na een dag in de loopgraven niet meer terug. Dan liep er een minder rond in het dorp en vroeg mijn moeder waar die en die gebleven was. Het antwoord was vaak: ‘Die is niet meer.’ Vooral de oudere officieren waren daar heel ongevoelig over. Hun legitimatie was: die heeft voor de Führer gevochten.

Mijn moeder maakte ruzie met de soldaten. Zij was nergens bang voor. Zo hadden we kleine poesjes in huis, waar een van de soldaten heel ruw mee omging. Hij pakte er eentje zo bij de nek op. Ik vond het heel eng, maar mijn moeder twijfelde niet, pakte een bezem en sloeg de soldaat er hard mee op zijn hoofd.

Baby op de rug

Toen het front aan het eind van de oorlog dichterbij kwam, moesten we weg uit Bergen. Mijn opa had longontsteking en mijn familie weigerde te vertrekken: ‘We laten vader niet alleen,’ zeiden ze. Toen hij stierf, hebben ze een gat in de grond gegraven op het kerkhof en een kist getimmerd van zes planken die ze nog ergens konden krijgen. Boven het graf zetten ze een zelfgemaakt kruis. Er kon geen geestelijke bij het afscheid aanwezig zijn; die waren allemaal al weg.

De volgende ochtend vertrokken we.

Eerst liepen we naar de hei, waar een oma van mij woonde. Vanaf daar moesten we lopend naar de Duitse grens. Het was een karavaan. Mijn moeder had alles wat ze mee kon nemen op een fiets gebonden. Ik stond erop dat mijn pop mee mocht, dus die was op mijn rug gebonden. Mensen langs de weg hoorde ik tegen elkaar verzuchten: ‘Ach, wat zijn die mensen arm; dat kind moet zelfs de baby op de rug dragen.’ Daarnaast was mijn vader ziek en gewond aan zijn arm en liep met een mitella. Zijn schoenveter raakte los en ik weet nog dat een Duitser naar hem toe kwam om hem te helpen. Mijn moeder moest er niets van hebben en joeg hem weg met de woorden: ‘Jullie hebben ons nooit geholpen, dan ga je nu ook maar weg.’

Aangekomen in het Duitse Weeze stond er een goederentrein klaar waar iedereen ingeladen werd. Er was niks in die trein behalve stro. Hiermee werden we vervoerd tot ’s Heerenberg en daar gingen we terug de grens over naar Holland. Onderweg kwamen er bommenwerpers over. Op zulke momenten kwam de trein tot stilstand en werden de deuren open gezet. Sommigen renden naar buiten en zwaaiden naar de vliegtuigen in de hoop dat ze ons als onschuldige mensen zouden beoordelen. We moesten maar hopen dat er geen bommen gegooid werden.

Gierige boer

Uiteindelijk kwamen wij in Groningen terecht, waar we bij boeren ingekwartierd werden. De boer was rijk en een prima man, maar zijn vrouw had haren op de tanden. Het was hartje winter en we kregen maar weinig te eten. Ze hadden geen kinderen, maar wilden alsnog niks delen. Wij werden in een apart deel van het gebouw geplaatst en mijn moeder regelde een eigen potkacheltje via mensen in het dorp, zodat we ons eigen eten konden verzorgen. Daarop maakte ze dingen als wortelstamppot met spek erin. Als de vrouw langsliep terwijl mijn moeder kookte, riep ze: ‘Het stinkt hier!’.

In mei rukten de geallieerden op naar het noorden. Ze kwamen ook bij de boerderij. Moffen hadden zich boven in de hooizolder teruggetrokken en de geallieerde soldaten trokken vanuit een gracht die om het gebouw heen was gelegd op naar de boerderij. Mijn moeder werd opgedragen bij de boerin te komen. Die was doodsbang en smeekte mijn moeder op haar knieën om de Duitsers te overtuigen hen niets aan te doen. Mijn moeder kon namelijk een beetje Duits praten. De soldaten naderden ondertussen en onder hen waren veel donkere jongens. Ze hadden de boerderij inmiddels omsingeld en toen een broer van de boer uit het raam keek om te zien waar ze waren, zag hij een donker hoofd recht voor zich; hij kreeg haast een hartverlamming. Nog nooit had hij een donkere jongen gezien.

Alleen nog muren

Na de bevrijding duurde het nog even voordat we terug naar Bergen konden. Mijn vader ging al vooruit en mijn moeder en ik begonnen later aan de terugreis. Toen we bij de rand van Bergen waren, kwam er een truck op ons af met een man erin die wild naar ons zwaaide. ‘Wat moet die nou?’ zei mijn moeder en stuurde mij om te kijken wat er aan de hand was. Het was een vriend van mijn vader die door hem gestuurd was om ons te komen halen.

Alles was weg in huis. Er was niks meer. De muren stonden nog, maar dat was het. Ook de kist lakens, die mijn vader naast ons huis in de grond gestopt vlak voordat we vertrokken, was weg. Op een dag zag mijn moeder diezelfde lakens aan de lijnen bij de buurvrouw hangen. Ze ging verhaal halen, maar de buurvrouw gaf niet toe en bleef erbij dat het haar lakens waren. Daarop haalde mijn moeder haar schouders op en zei: ‘Wees er dan maar gelukkig mee.’

Ondanks alles kan ik niet zeggen dat ik bang ben geweest als kind.

 

_________

Over ons: Story Terrace helpt klanten om samen met een professionele schrijver persoonlijke verhalen vast te leggen in prachtige boeken. Onze schrijvers hebben diverse achtergronden en interesses, maar delen één passie: het weergeven van personen aan de hand van beeldende anekdotes en levendige verhalen.

Voor meer informatie over het laten opschrijven van verhalen, stuur een e-mail naar info@ of neem contact op via ons contactformulier.