Auteursfoto

Sinds ze op de middelbare school de schoolkrant uit zijn as liet herrijzen is Lilian Schuit blijven schrijven. Haar onderwerpen liggen in het verlengde van wat haar als fervent lezer boeit: biografieën, geschiedenis, psychologie. Ze is gefascineerd door familie- en gezinsleven en dus schrijft ze voor verschillende tijdschriften het liefst over wat mensen drijft: over hoe ze met elkaar omgaan, over liefde en jaloezie, voor- en tegenspoed, kortom: het leven zelf. Daarnaast begon ze een tijdschrift voor vrouwelijke managers en ondernemers, Vrouw & Bedrijf.

Dit alles viel prettig samen toen ze in opdracht een boek schreef over de geschiedenis van een Amsterdams familiebedrijf.

Moeders

Mijn moeder begon er pas over te praten toen ze al over de tachtig was: over de onderduik, hoe ze me als baby van zeven maanden uit handen moest geven, over haar angst om mij, die daarna nooit meer is verdwenen.

Mijn prille jeugd bracht ik dus niet bij mijn ouders door, ik groeide op in het gezin van mijn vaders beste vriend. Toen de ergste maatregelen van de Duitsers tegen joden ook ons land troffen had hij gezegd: wij zorgen voor het kind. Voor mijn ouders vond hij onderdak bij mensen uit het verzet, een straat verderop. Vanuit hun kamer aan de achterkant van het huis konden ze me vrijwel dagelijks zien, als ik met mijn ‘zusjes’ speelde op het braakliggende stuk land dat beide huizen verbond. Toen ik wat groter werd ging ik regelmatig bij ze op bezoek. Ik was dol op die aardige mensen die ik oom Wim en tante Greet moest noemen en die alle tijd hadden om voor te lezen en met me te spelen.

Tegen het einde van de oorlog kwamen ze steeds vaker via het achterommetje naar het huis van mijn pleegouders. Dan brachten ze me naar bed, zongen liedjes, stopten me in.

Op een middag, vlak voor de bevrijding, was tante Greet erbij toen ik uit mijn middagslaapje ontwaakte. Toen mijn pleegmoeder aanstalten maakte om me uit mijn bedje te tillen riep ik blij: ‘Mamma!’ en stak mijn armpjes naar haar uit. ‘En toen’, vertelde mijn moeder, ruim vijftig jaar later, ‘stormde ik naar voren, trok aan je armen en zei stikkend van jaloezie: ík ben je mamma.’ Ik leek in verwarring. Volgens de overlevering keek ik van de een naar de ander en nam toen blijkbaar een beslissing: ‘Óόk mamma’, zei ik tegen tante Greet.

Mijn moeder heeft zichzelf haar jaloerse uitbarsting nooit vergeven. ‘Ik had dankbaar moeten zijn, ze heeft je leven gered, maar ik kon het niet verdragen dat niet ik maar zij voor je zorgde.’ Haar schuldgevoel is tussen ons in blijven staan. Ik was altijd op mijn hoede voor haar moederliefde. En zij werd gekweld door het machteloze besef dat ze nooit meer mijn echte moeder zou zijn.

Afbeelding moeder en dochter Thumbnail