Liesbeth Wieggers

Liesbeth werkte jarenlang als film-editor en monteerde speelfilms en televisieseries als Baantjer, All Stars, Gooische Vrouwen en In Therapie. Daarnaast schreef ze verhalen en ontwikkelde ze scenario’s voor korte films. Sinds 2014 richt ze zich enkel nog op haar grote passie: schrijven, en in datzelfde jaar won ze de ‘Opzij Verhalenwedstrijd’. Liesbeth heeft een grote belangstelling voor levensverhalen die ontroeren, het hart raken. Ze groeide op in Tilburg en woont sinds 2006 in Amsterdam. Haar geboortestad en het dialect van de streek waar ze haar jeugd doorbracht, blijven trekken.

De weg naar huis

De eerste schooldag werden we nog door onze moeders gebracht, maar we vonden het heel gewoon dat we het na die eerste keer zonder begeleiding moesten doen. Met oudere zussen en kinderen uit de straat vormden we een groepje dat elke ochtend ‘recht naar school’ liep, zonder omwegen.

Op de weg terug lonkte het avontuur. Omdat school niet voor alle klassen op dezelfde tijd uit ging, was er meer vrijheid. Met zijn tweeën of drieën, soms alleen, beslisten we heel anders over de terugweg. Een route door onbekende straten betekende voor ons al grote opwinding. Andere huizen zien, andere mensen; het was een ontdekkingsreis, die we met kloppend hart maakten. En er was ook een beetje de spanning van het verbodene. Want ook op de terugweg moesten we eigenlijk ‘recht naar huis’.

Van alle avontuurlijke omwegen waren ‘de poortjes’ het spannendst. Het was onze benaming voor een stelsel van gangen dat achter de huizen lag. Aan weerszijden van de gangen stonden schuttingen met houten deuren die toegang boden tot achterplaatsjes. Bredere gangen vertakten zich in smallere gangetjes en vormden een onoverzichtelijk doolhof dat gevaar ademde. De waarschuwing van onze moeders dat we nooit door de poortjes mochten, boezemde ons al angst in, maar het gerucht dat er een kinderlokker rondliep maakte de poortjes nóg dreigender. Wat die kinderlokker precies met je zou doen als hij je in zijn val had gelokt, dat wisten we niet. Maar we wisten wel dat hij je snoepjes zou aanbieden en dat je die snoepjes nóóit mocht aannemen. Er was iets met die snoepjes.

Eén keer ben ik alleen door de poortjes gerend. Het moest snel gebeuren. Niemand mocht zien dat ik het verbod van mijn moeder negeerde, dus draalde ik bij de uitgang van de speelplaats tot mijn klasgenoten de straat uit waren. Ik liep rustig naar de poortjes om, eenmaal in de gangen, tempo te maken. De eerste meters waren nog ongevaarlijk, maar daarna kwamen de smallere gangetjes, de engste. Dan zou de kinderlokker je de weg versperren en zou je zó in zijn val lopen. Af en toe hield ik mijn adem in om te horen of de kinderlokker ook ergens in de gangen liep en zich met het geluid van zijn voetstappen zou verraden. Maar ik hoorde alleen mijn eigen ademhaling en de galm van mijn voetstappen. Bij elke hoek verwachtte ik tegen de kinderlokker op te botsen en ik nam me voor dan niet om te draaien en terug te rennen, dat zou laf zijn. Ik zou me langs hem heen wringen, hij zou proberen me te grijpen, maar ik zou zijn vieze handen kunnen ontwijken. Omdat ik sneller was dan hij. En dapper.

De kinderlokker was er niet, hij was vast ergens anders kinderen aan het ontvoeren. Hijgend bereikte ik het einde van de poortjes. Ik ging langzamer lopen en controleerde mijn ademhaling. Ze mochten niet aan me kunnen zien wat ik gedaan had. Zo rustig mogelijk liep ik naar huis.

Die avond zat ik anders aan tafel. Trotser. Ik kon mijn overwinning met niemand delen, want als mijn moeder zou horen dat ik door de poortjes was geweest, zou ik straf krijgen. Maar ik heb stilletjes genoten, van hoe ik rende en hoe spannend het was en dat ik toch ben doorgegaan. Ondanks de kinderlokker met zijn gevaarlijke snoepjes. Ik dacht toen nog dat ik nooit meer bang zou hoeven zijn.