Ineke schrijft met haar tekstbureau Thura schrijft voor meerdere bedrijven en media. Ze schrijft mee aan het boek From fear to freedom, dat wordt verwacht in het najaar van 2018. Voor dit boek portretteerde ze verschillende mensen. Door haar coachachtergrond is Ineke gewend goed te luisteren, ook naar wat er tussen de regels door gezegd wordt. In haar vrije tijd is Ineke het liefst in de duinen en op het strand te vinden, met haar gezin, met vrienden en soms alleen.

Uit Psychologie Magazine

‘Welke rol had je in het gezin waarin je opgroeide? We zijn benieuwd naar je verhaal’, luidde onze oproep in dit magazine en online. Tachtig lezers zetten een stap terug in de tijd en beschreven hun pijnlijke maar ook liefdevolle ervaringen met het gezin waarin ze
opgroeiden. Dit vond de jury de zes mooiste.

Najaar 1984: er staan twee pubers te wachten op een schoolplein. Een van hen heeft een witte tulband op haar hoofd en draagt witte gewaden van de yogabeweging van Yogi Bhajan. De ander heeft gekleurd haar, gescheurde kleding, roze driehoek-oorbellen in haar oren, zij hoort bij rellende krakers in Amsterdam. Ik ben 6 en dit zijn mijn zussen. Mijn oudste zus, de kraakster, leert mij wat kruisraketten zijn en dat ik daar tégen ben, zodat ik aan alle ouders van de kinderen op school vraag of ze ook tégen zijn. Mijn middelste zus geeft mij een nieuwe yogi-naam en leert me mediteren. Ik houd zo veel van ze dat het pijn doet en ik neem alles van ze aan, zij spreken de waarheid.

Rond diezelfde tijd, ik ben nog steeds 6 en zij zijn 17 en 18 jaar oud, vertrekken zij naar Amsterdam om daar te gaan wonen. Hun vertrek gaat niet vanzelf. Mijn ouders en zij maken doorlopend ruzie. Over de maatschappij, de yogi’s en de krakers, over
kernwapens, over de opvoeding, over koekjes bij de thee en over de kleur van mijn vaders overhemd. Mijn ouders hebben verdriet als mijn zussen naar kamers in Amsterdam gaan zoeken. Ik zie hun verdriet, ik hoor de ruzies en ik voel paniek. Bij elkaar houden die boel! Ik trek ze letterlijk naar elkaar toe, zo van: geef elkaar maar een handje, dan is de ruzie over. Het helpt niet. Ze vertrekken toch en de ruzies houden ook niet op. Ik ben ontroostbaar. Als ze na een dagje samen afscheid nemen bij de bus hang ik huilend aan hun benen om ze tegen te houden.
Leg een kind van 6 maar eens uit dat puberruzies erbij horen, dat de jaren tachtig roerige tijden zijn waarin jongeren tégen heel veel zijn: autoriteit, oorlog, kernwapens, links, rechts, de politiek en vooral hun ouders. En dat het normaal is dat ouders dan toch ook een beetje in verzet komen: ‘We bedoelen het toch allemaal goed!’ Mijn grote afkeer tegen ruzie en discussie is toen waarschijnlijk begonnen. Thuis ben ik ‘het meisje dat altijd vrolijk is’ en vooral ‘niet zo lastig als je zussen’. De meester op school vindt me het makkelijkste kind van de klas. Jaren later laat mijn baas me opklimmen tot leidinggevende, omdat ik zo goed ben in het alle neuzen dezelfde kant op krijgen. Twee keer word ik zwaar overspannen, zonder te snappen waarom.
Ik krijg overal hetzelfde te horen: wat ben jij toch lekker vrolijk, gezellig, optimistisch en sociaal. Dat het misschien een beetje overdreven is om werkelijk met iedereen goede vrienden te worden, tot aan het personeel van de buurtsuper aan toe, dat ziet eigenlijk niemand. Maar ik zie het nu wel. Ik word volgende maand 40 en mijn nieuwe voornemen is geboren: ik bén niet meer altijd vrolijk, gezellig, optimistisch en sociaal. Ik ben geen vredestichter.