Een Amsterdamse familie

July 30, 2015
Posted in
July 30, 2015 Theo Brainin

Een Amsterdamse familie

Een Amsterdamse familie

Het verhaal van Eleanor Pohlman

Het begin van de oorlog

Ons gezin woonde in Amsterdam, middenin het centrum. Mijn opa en oma woonden op de Albert Cuyp en mijn ouders met hun kinderen op de Pieter Aertzstraat. Ik ben een nakomertje, geboren in 1954. Mijn broers zijn van 1932 en 1933. Hoewel ik de oorlog zelf niet meegemaakt heb, zijn wel alle familieverhalen aan mij overgedragen.

Mijn broer, die moeilijk opvoedbaar was, werd in Rotterdam op kostschool gezet. In Hillegersberg, om precies te zijn. Toen het bombardement van Rotterdam in 1940 begon, is mijn moeder met haar jongste zoon op de trein gestapt om mijn broer op te halen. Onderweg vlogen de bommenwerpers over. De trein remde dan af en de inzittenden sprongen in de greppels naast het spoor om te schuilen.

Bij de tulpenboer

Mijn vader was schilder. Naast schilderwerk buiten, beschilderde hij ook broches van hout die onder andere bij de Bijenkorf en V&D verkocht werden. Toen de Duitsers zijn schilderkunsten zagen, werd hem opgedragen voor hen te gaan werken. Hij weigerde echter en hij dook onder. In Venhuizen kwam hij bij een tulpenboer en diens gezin terecht, waar ook een Joodse familie ondergedoken zat.

Terwijl mijn vader in Venhuizen zat, onderhield hij nog wel contact met het gezin. Mijn oudste broer ging naar hem toe en samen gingen zij naar het noorden om eten te halen. De tulpenboer waar mijn vader zat, bedacht in de oorlog dat het wel lucratief was om tabak te verbouwen. Mijn broer kwam om zakken bladeren en shag te halen en nam die in een aktetas mee naar Amsterdam om ze vervolgens te ruilen voor eten. Mijn vader zou dan later volgen. Hij kan zich nog heel goed herinneren dat hij een keer de pont in Amsterdam-Noord over zou steken en vader hem niet volgde. Mijn broer bleef aan de andere kant van de pont wachten en wachten, maar vader kwam niet. Toen ging mijn broer maar weer terug met de pont. Hij vond mijn vader aan de overkant, die niet op de pont was gekomen omdat er controles door de Duitsers waren geweest. Mijn broer heeft dus geluk gehad.

Schoenen voor eten

In de Hongerwinter was de schaarste het grootst in de steden. Ook in Amsterdam leden de mensen er zeer onder. In de zoektocht naar eten trokken Amsterdammers naar het noorden. Vaak namen ze bezittingen mee om te ruilen voor eten. Zo hadden mijn broers aan het eind van de oorlog geen schoenen meer: alles werd geruild tegen eten. Maar de honger werd sommigen fataal. Familieleden gingen dood, puur door het gebrek aan eten. Zuigelingen overleefden de winter niet en mijn opoetje in het bejaardenhuis stierf, omdat er geen eten meer voor de oudjes was.

Naast gebrek aan eten was er ook schaarste van andere voorraden. In de winter van 1944 was er vrijwel geen brandstof meer om het huis warm te houden en uit wanhoop gingen mijn broers andere houtvoorraden zoeken. Ze zaagden ’s nachts de balken tussen de tramrails weg. Ook de boom van de buren moest het ontgelden. Toen deze NSB’ers terugkwamen van een paar dagen buiten de stad, vonden ze alleen nog een paar snippers op de plek waar hun boom had gestaan. Die lag bij ons op de trap.

Meisje Bertha

De buurt waar ons gezin woonde, was een geliefde buurt onder Joodse mensen. Gedurende de oorlog hebben mijn ouders veel razzia’s meegemaakt en verdwenen er meer en meer mensen. Mijn ouders woonden op nummer 102 en hadden goed contact met de Joodse buren op nummer 100, drie hoog. De ouders en het oudste kind werden in het laatste oorlogsjaar weggehaald door de Duitsers, maar op miraculeuze wijze werd de jongste gespaard. Of het meisje zich had weten te verstoppen of helemaal niet thuis was toen het gebeurde, was niet duidelijk.

Mijn moeder ving haar op en beschermde haar. Maar ze werd verraden. De Duitsers stonden op een gegeven moment voor de deur om ook haar mee te nemen. Mijn moeder probeerde haar nog te verstoppen. Toen de soldaten haar toch vonden, heeft ze gevochten om het meisje bij zich te kunnen houden. Ze moest opgeven toen ze haar uit de handen trokken en dreigden: ‘Anders nemen we jou ook mee.’ Mijn moeder dacht aan haar jongens en liet het meisje los.

Ook mijn tante Marie en oom Godfried woonden in Amsterdam, aan de Prinsengracht 1083, en hadden daar Joodse onderduikers. Godfried was een Duitser en had Marie geleerd met alle overtuiging ‘ik ben een Rijksduitse!’ te roepen als er soldaten aan de deur kwamen voor huiszoeking. Zo ontliepen zij elke razzia. Daarnaast kon die oom met zijn achtergrond gemakkelijk bonnen voor de gaarkeuken aan de Vijzelgracht regelen.

Joodse onderduikers in de knopenfabriek

Na Dolle Dinsdag, in september 1944, vertrokken veel Duitsers uit Amsterdam en de rest van het land. Ze waren naar Nederland gekomen om daar als een soort pioniers te gaan werken en leven in een nieuw geannexeerd gebied, maar toen het gerucht ging dat Nederland spoedig bevrijd zou worden, vluchtten ze terug naar Duitsland. Zo ook de eigenaren van een Knopenfabriek. Deze mevrouw Gitter kwam op die beruchte dinsdag naar mijn vader toe en in alle haast maakte ze hem de nieuwe eigenaar van de fabriek KUHOFA aan de Rapenburgerstraat 90. Later kwamen we erachter dat de andere eigenaar van de knopenfabriek, de Joodse heer Feiwel, al eerder omgekomen was in Sobibor.

In deze fabriek werkten ook Joodse mensen. Toen mijn vader ter oren kwam dat zij gedeporteerd zouden worden, heeft hij ze in de kelder verstopt. Daar zaten nog andere onderduikers, maar het is niet duidelijk wie hen daar verstopt had. Onderin de fabriek was een bergruimte waar zij zich schuilhielden. Een rails verbond de kamer erboven met hun schuilplek. De onderduikers werden in een kar op de rails gezet en dan naar beneden geduwd.

Alle dagen werd de fabriek bewaakt. Zelfs ’s nachts, want dan kwamen er inbrekers via het dak binnen, op stroopjacht naar hout voor de kachel. Eén keer kwamen Duitse soldaten de fabriek binnenvallen, op zoek naar de Joodse mensen. Of ze verraden waren, is niet duidelijk. Op het moment dat ze binnenvielen waren de oudere mannen net voedsel bij de boeren aan het halen en mijn moeder, oma en broers waren alleen in de fabriek. Met de machinegeweren op zich gericht, riep mijn moeder: ‘Breek de boel maar open!’ Zij wisten van niets: mijn opa hield in het geheim deze schuilplaats. Gelukkig bleven de onderduikers verborgen.

Dansen

Mijn moeder heeft in haar dagboek geschreven over het bevrijdingsfeest. Ze dansten op straat en dronken surrogaatthee, iets anders was er niet. De vreugde was groot en eindelijk konden ze de angst loslaten en zich gedragen zoals ze zich voelden. Dat dit zich uitte in dansen op straat heeft altijd grote indruk op mij gemaakt. Een ultiem symbool van vrijheid.

___________________

Door Anne Brugts, content manager Story Terrace.

Heeft u ook een verhaal dat u met ons wilt delen? Neem dan contact met ons op via onderstaande gegevens.

Over ons: Story Terrace helpt klanten om samen met een professionele schrijver persoonlijke verhalen vast te leggen in prachtige boeken. Onze schrijvers hebben diverse achtergronden en interesses, maar delen één passie: het weergeven van personen aan de hand van beeldende anekdotes en levendige verhalen.

Voor meer informatie over het laten opschrijven van verhalen, stuur een e-mail naar info@ of neem contact op via ons contactformulier.